Er is iets vreselijks gebeurd. De portemonnee van mevrouw is gestolen, al haar geld is weg. Ontredderd zit ze op bed.
Ze zat op bed, vertelt ze, en had al het papieren geld uit haar beursje gehaald om het netjes op te vouwen. Want, zo is haar redenatie, als je naar de winkel gaat en je niet snel genoeg een briefje kunt pakken omdat ze verfrommeld zitten dan worden de mensen boos omdat ze moeten wachten. Dus was ze bezig om alles glad te strijken. Het papiergeld lag aan de ene kant van haar en het portemonneetje aan haar andere kant. Toen is ze opgestaan, waarom weet ze niet meer. Bij terugkomst kreeg ze bijna een hartverzakking, alles weg!
Ik hoor haar relaas aan en weet, dat heeft ze vorige week meegemaakt. Maar kennelijk is ze vergeten dat ik er toen ook was en ze mij alles al heeft verteld. Iemand, vertelt ze, heeft haar (helaas, lege) portemonnee gevonden, in het houten kistje. Goh, zeg ik, dat is fijn!
We praten nog wat na over deze vervelende gebeurtenis, wie is er met het papiergeld vandoor gegaan? Van haar zoon heeft ze wat geld gekregen, daar gaat ze heel goed op passen. Ineens zegt ze: “Ik ben hard achteruit gegaan toch?”