Over bepaalde mensen wordt soms wel eens gezegd dat ze autistische trekjes hebben. Het gaat dan vaak om mensen die minder snel contact maken met anderen en altijd maar op een ding gericht zijn. Zijn dit ook echt autisten en komt dit meer voor dan ‘vroeger’?
Om met het laatste te beginnen: het aantal mensen bij wie autisme wordt vastgesteld is ten opzichte van de jaren zestig gigantisch vergroot. Van 2,5 op de 10.000 mensen naar 60 op de 10.000 mensen. Het lijkt dus inderdaad meer voor te komen. Of is het zo dat mensen tegenwoordig makkelijker een etiketje opgeplakt krijgen? Deels is dat misschien zo. Maar de toename komt ook door betere technieken op het gebied van onderzoek en diagnostiek. Gelukkig is er dankzij onderzoek tegenwoordig ook veel meer kennis over de omgang met autisme en is het meer geaccepteerd in de maatschappij.
Aan de andere kant vraagt die maatschappij veel meer van ons dan in het verleden. Er wordt meer van de mensen geëist. Dat begint al op school. Ook zijn er veel meer prikkels. Individualisering speelt op, je moet voor jezelf opkomen en contact maken met anderen. Dat zijn allemaal dingen die voor mensen met autisme moeilijk zijn. In de interactie tussen mensen speelt de non-verbale communicatie een hele belangrijke rol. Mensen met autisme kunnen juist hiermee moeite hebben, bijvoorbeeld met het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. Dat maakt de communicatie soms moeilijk.
Ik krijg wel eens ouders op het spreekuur die een vermoeden hebben dat hun kind autistisch is en daar mee zitten. Mijn advies aan hen is er altijd wat mee te doen. Als je een vermoeden hebt van autisme, dan hoeft er niet werkelijk sprake van autisme te zijn. Maar kennelijk is er wel iets aan de hand waardoor je vermoeden ontstaat. De huisarts maar ook de jeugdarts kan meedenken over de vervolg stappen die wellicht nodig zijn.