4 onderbroeken op het tafeltje, naast de voordeur. Een keurig stapeltje. Wit, schoon en voorzien van een etiket met de naam en het huisnummer van de bewoner. 4 stille getuigen van het onvermogen van de bewoner om zelf de was te doen.
Waarom liggen ze daar? Zijn ze er niet aan toegekomen om ze voor mevrouw op te ruimen, of is het de bedoeling dat zij dit zelf doet? Misschien vindt ze het wel makkelijk zo, waarom zou je de boel in de kast doen als je het toch straks weer nodig hebt.
Thuis laat ik mijn ondergoed niet rond slingeren, ik laat trouwens nooit iets rondslingeren nu ik erover nadenk. Dus wellicht is het een afwijking van mij dat mij die 4 witte en gewassen onderbroeken moeten opvallen, een ander was er waarschijnlijk aan voorbij gelopen. En bij navraag zit mevrouw er niet mee dat ze daar liggen, schoon en fris. Fijn om te weten maar geen aanleiding voor haar om binnen te halen en in een lade te doen.
Een waszak is misschien een optie. Dan is niet meer zo zichtbaar dat er alweer onderbroeken zijn gewassen. Een waszak om het spul in te doen dat gewassen moet worden en een voor het schone goed. Lekker onopvallend. Hoewel, dat zou wel eens heel ingewikkeld kunnen worden, wat was er nu vies en wat was er nu schoon?
Het zal wel aan mij liggen. Thuis wonen met een gezin of in een woonzorgcentrum verblijven, twee heel verschillende werelden, ieder met eigen gewoontes en gebruiken. Iedereen in dit woonzorgcentrum doet z’n best om het de bewoners zoveel mogelijk naar de zin te maken en een leefbaar bestaan voor ze te creëren. Dat zie ik heus wel, maar die onderbroeken, dat viel nou net op.